1.FLEXIE (buiging). De bewegingen waarbij de hoek tussen de bewegende skeletstukken kleiner wordt. Soms is dit in twee richtingen mogelijk; men onderscheidt dan ANTE FLEXIE en RETROFLEXIE.
2.EXTENSIE (strekking). De beweging waarbij de hoek tussen de bewegende skeletstukken groter wordt. Wordt de hoek groter dan 180° dan spreekt men van hyperextensie (overstrekking), bijv. elleboogsgewricht.
3.ABDUCTIE. De beweging waarbij een skeletstuk van het mediaanvlak verwijderd wordt. Het mediaan vlak is het vlak dat het lichaam in twee symmetrische delen verdeelt.
4.ADDUCTiE. De beweging waarbij een skeletstuk naar het mediaanvlak wordt gebracht.
5.ENDOROTATIE. De beweging waarbij het voorvlak van een skeletdeel om de lengte-as van dit bot naar het mediaanvlak draait.
6.EXOROTATIE. De beweging waarbij het voorvlak van een skeletdeel om de lengte-as van dit bot van het mediaanvlak afdraait.