verreweg de belangrijkste wijze van tabaksgebruik, naast pruimen en het in de vorige twee eeuwen zo geliefde snuiven. De gewenning aan het roken vormen een vrij gecompliceerd proces, hetwelk zich in de psyche afspeelt.
Want hoewel er voor het voornaamste alkaloied uit de tabak (het nicotine) voor kleine doses enige tolerantie ontstaat, blijft de gevoeligheid voor werkelijk giftige doses (meer dan 60 mgr nicotine is dodelijk) ook voor zware rokers gelijk. Maar de gewenning betreft hier niet alleen het gif (zoals bij morfine, opium e.d.), maar de bezigheid in zijn geheel, de ritus van het kiezen van een sigaar bijv. uit een kistje volkomen gelijke sigaren en het aansteken, de rusten houdinggevende gebaren der handeling, het bezitten van een object (zie aldaar onder 2) van zuig-, smaak-, en reuklustgevoelens en het fixatiepunt der ogen, verschaft door de kringelende rook kan de roker niet meer missen. Het is een afleidende bezigheid, die ook het hongergevoel verdooft.Van hygiënisch standpunt in engeren zin gezien, moet roken schadelijk genoemd worden, hetgeen in de volgende punten kan worden uiteengezet.
1. PLAATSELIJKE SCHADE: een chronische catarrh van de bovenste luchtwegen met heesheid, hoesten en opgeven, chronische bronchitis met verergering bij verkoudheidsinfecties, waar het atrofische slijmvlies gevoelig voor is en minder snel van geneest, mogelijk met afstomping van reuk en smaak. Deze chronische prikkelingstoestand is een bevorderende factor voor kanker van lippen, tong, keel, strottenhoofd en slokdarmingang.
2.ACUTE NICOTINE VERGIFTIGING. In een kleine sigaar (van 4 gr.) of in 2 à 3 sigaretten bevindt zich meer nicotine dan de dodelijke dosis (60 mgr.), doch hiervan wordt slechts een klein deel opgenomen: slechts 20% bij langzaam roken, maar tot 80% bij snel inhaleren. Wie gewend is te roken, verdraagt ongeveer 20 mgr. nicotine per uur zonder last.
Wie niet gewend is te roken, krijgt reeds bij enkele milligrammen acute toxicatie-verschijnselen: misselijkheid, hikken, snelle pols, bleek gezicht, diarrhee, beven en hoofdpijn.
3.CHRONISCHE NICOTINE VERGIFTIGING. De voornaamste werking is die van vaatvernauwing: wie enkele trekken snel achter elkaar „op de longen” rookt, wordt niet alleen bleek in het gezicht de kransslagaderen van het hart vernauwen zich tegelijkertijd, waardoor de bloedstroom door het hart slechter wordt; na vele jaren roken betekent dat het ziektebeeld van „hartkrampen” (angina pectoris). Ondertussen heeft de chronische nicotinevergiftiging al reeds lang aanleiding gegeven tot blijvende bloeddrukverhoging (hypertensie), met versterkte aderverkalking en netvliesbeschadiging.
Van het roken van ongefermenteerde tabak uit „eigen teelt” zijn onherstelbare beschadigingen van de oogzenuw gezien.
Ook op de spijsverteringsorganen heeft de nicotine invloed: er ontstaat mogelijk een chronische ontsteking van het maagslijmvlies (gastritis) door het ingeslikte nicotine-houdende speeksel. De laxerende werking van roken is bekend maar is niet schadelijk te noemen.
4.GEWENNING aan matige doses nicotine (al is dat niet het specifieke genot) oefent invloed uit op het in het vegetatieve zenuwstelsel bestaande evenwicht tussen de tonus van sympathicus en parasympathicus. Toch is het niet juist van verslaafdheid te spreken, omdat deze is gekenmerkt door onthoudingsverschijnselen bij staken van het genotmiddel (morfine!). Roken geeft een gevoel van rust en behagelijkheid. De rookrite is een der sterkste drijfveren. Het staat flink te roken, een bewijs van volwassen zijn.
5.GEVAAR VOOR LONGKANKER. Alhoewel nicotine niet het enige vergif in de tabak is en enkele andere stoffen (pyridine, koolstofmonoxyde) zelfs een duidelijk aandeel hebben in de schade door zwaar roken, heeft men in de tabak nooit kankerverwekkende (carcinogene) stoffen kunnen aantonen in enige bijzondere mate (niet meer dan in ons voedsel bijv. en zeker in veel geringer mate dan in de verontreinigde grotestadslucht).
Niettemin tonen de statistieken een overtuigend en onloochenbaar verband aan tussen longkanker en zwaar-roken.
Niet alleen dat èn de longkanker èn het roken in de laatste halve eeuw onrustbarend zijn toegenomen, maar bij niet-rokers is de longkanker een zeldzame ziekte, terwijl zware rokers een aanzienlijke kans hebben aan deze aandoening te sterven.
Zo een statistische correlatie is misschien wiskundig geen bewijs, maar tot nu toe heeft niemand een andere factor kunnen vinden, die in verband staat met de (vooral bij mannen) voortdurend stijgende sterfte aan longcarcinoom. De statistische waarschijnlijkheid is zó groot, dat men gerust van een oorzakelijk verband mag spreken: een groot aantal (± 25) jaren zwaar roken verhoogt de kans op longkanker aanzienlijk. Hoeveel zorg de hygiënist en kankerbestrijder zich over dit feit maat op de afzonderlijke tabaksgebruiker maakt deze statistische kansvergroting helaas te weinig indruk. Statistisch kan men becijferen, dat in Nederland op het ogenblik alleen reeds meer dan 50 000 mannen door zwaar roken hun longen voorbereiden tot de vorming van een kwaadaardig gezwel; maar de psychologische invloed daarvan op enkele millioenen rokers, waaronder zeker vele honderdduizenden straffe rokers, is vooralsnog niet zeer groot. Samenvattend kan men dus inderdaad vaststellen, dat het beste wat men van roken zeggen kan, is, dat een geheel gezond mens matig roken zonder schade kan verdragen.
Inhaleren en zwaar (ketting)-roken zijn uit den boze. Patiënten met ziekten van de luchtwegen (ook asthma), hart of vaatstelsel of van de maag moeten het roken nalaten.
STRIJD TEGEN HET ROKEN.
Reeds sedert jaren bestaan er tabaksbestrijdingsorganisaties welke ijveren voor wettige verbodsbepalingen, bijv. van de verkoop aan jonge mensen en van iedere reclame van de tabaksverwerkende industrie. Het ziet er naar uit dat de Overheid in ieder geval een taak krijgt bij de voorlichting over het kanker-gevaar. Maar waarschijnlijk ligt de uiteindelijke oplossing van het probleem toch meer bij de psychosomatische geneeskunde. Want wanneer men de basis voor de rookbehoefte toch zoeken moet in de persoonlijkheidsstructuur van de moderne mens (evenals bij vetzucht, zie aldaar), dan zou men van het onderdrukken van deze behoefte niet anders kunnen verwachten dan het optreden van een andere psychosomatose (syndroomverschuiving), mogelijk niet minder gevaarlijk dan het roken van thans. Het tot stand brengen van een leefwijze van de mens, waarbij geen ongezonde behoeftevorming meer zal ontstaan, is echter niet alleen een taak der geneeskunde.