1. Lat. voor het ruimtelijke midden van het lichaam, van een deel van het lichaam of van een orgaan.
Een groeicentrum is de plaats waar de groei plaats vindt;2. het fysiologische midden van een orgaan of orgaansysteem
d.w.z. dat deel er van waar alle (althans de meeste) prikkels van uitgaan, samenkomen, verwerkt of geregeld worden. Zo is het hart het centrum van de grote en kleine bloedsomloop; hersenen en ruggemerg vormen het centrale zenuwstelsel, de hypofyse is een centrum van het endocriene systeem;
3. in het bijzonder noemt men ook centrum een bepaald klein gebied van het zenuwstelsel (vooral hersenschors, middenhersenen of hersenstam), waarvan de cellen een bepaalde functie beïnvloeden.
De neurologische fysiologie heeft van een ontelbaar aantal plaatsen en celgroepen de functie weten te ontdekken.
4.in medische of maatschappelijke organisaties heet centrum iedere bundeling van samenwerkende instellingen, bijv. longcentrum is de teamvorming van verschillende longspecialisten; gezondheidscentrum is het samengaan van verschillende instituten op hygiënisch gebied; zie ook wijkgebouw.