toestand van „niet-zien”, waarbij een stoornis in het zien bestaat, zonder dat van blindheid gesproken mag worden; wordt voornamelijk gebruikt
1. voor het niet (hebben leren) gebruiken van één der ogen bij aangeboren scheelzien; vgl. amblyopie;
2. in de samenstelling hemi-anopsie ( zie aldaar); zie ook quadrantanopsie.