Nederlands poëziecriticus, dichter en romancier (*1968). Pfeijffer studeerde klassieke talen in Leiden en promoveerde op het werk van de Griekse lyricus Pindaros.
In 2000 stelde hij een literatuurgeschiedenis samen van de klassieke oudheid, De Antieken. Hij debuteerde als dichter in 1998 met van de vierkante man. Dat hij aan een oeuvre bouwt, blijkt uit zijn bewering dat hij werkt aan de Steppoli-tetralogie, waarvan inmiddels deel 1, de roman Rupert. Een bekentenis, en deel 4, de dichtbundel Dolores. Elegieën tegelijkertijd in 2002 verschenen. Omdat hij graag provoceert en de lezer op het verkeerde been zet met literaire schijnbewegingen en ander bedrog in de vorm van pastiches, parodieën en allusies, is het best mogelijk dat het synchroon uitbrengen van twee van de vier delen van een aangekondigde reeks een ironische verwijzing is naar de werkwijze van A.F.Th. van der Heijden.
In 2004 was hij met Het grote baggerboek een van de zes genomineerden voor de AKO Literatuurprijs. De roman werd in het juryrapport ‘het veruit vunzigste boek’ uit de Nederlandse literatuur genoemd. Maar het boek werd tegelijkertijd genomineerd voor de Gouden Doerian, een prijs voor het abominabelste boek van dat jaar.
Uit Pfeijffers opvattingen over poëzie blijkt nauwe verwantschap met die van de Vijftigers. De dichter moet in zijn visie ziener en zanger zijn, die in zijn taal het recht heeft de wetten van logica en syntaxis met voeten te treden. Zijn taal moet elektrisch vonken, er moet iets te beleven zijn in een gedicht. Willekeur en chaos genieten verreweg de voorkeur boven een taalbouwsel waarin alle eindjes zijn afgeknoopt en er geen enkel leidinkje verstopt is. Veel gedichten hebben de poëzie zelf als onderwerp.