Vlaams dichter en prozaschrijver (1924–2002; Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan 1996).
Gils duidde zijn korte prozateksten aan als ‘paraproza’: absurde verhalen waarin een loopje wordt genomen met de normale logica; meestal worden zulke verhalen ‘grotesken’ genoemd. Zijn gedichten kunnen voor een deel gezien worden als zeer korte grotesken in poëzievorm: aanvankelijk tamelijk bizar, gruwelijk en cynisch, later relativerender en humoristischer, zoals in de bundel Een vingerknip (1983). Ook werd het paraproza vaak een taalspelletje waaruit het engagement grotendeels was verdwenen. Hij kan het beste beschouwd worden als verwant aan de schrijvers rond Gard Sivik of Barbarber.
Werken (kleine keuze)
1953 Partituur voor vlinderbloemigen (gedichten)
1954 Zeer verlate reiziger (gedichten)
1957 Ziehier een dame (gedichten)
1960 Met de noorderzon op stok (verhalen)
1962 Gewapend oog (gedichten)
1964 Verbanningen: paraproza 1
1966 De röntgenziekte: paraproza 2
1969 Levend voorwerp (gedichten)
1977 Een handvol ingewanden (gedichten)
1977 Dank voor de blijdschap: paraproza 3
1979 Integendelen (verhalen)
1990 Sindromen (gedichten)