De economische politiek die de bolsjevieken in de loop van 1918, tijdens de Russische burgeroorlog, invoerden om orde te scheppen en tijd te winnen.
Het oorlogscommunisme omvatte radicale maatregelen als het nationaliseren van handel en industrie en het annuleren van staatsschulden. De boeren werden gedwongen hun oogst af te staan om de bevolking te voeden.
Het oorlogscommunisme werkte tot het einde van de burgeroorlog redelijk. Daarna ging het mis. De boeren reageerden op de verplichte graanleveranties door alleen nog voor eigen gebruik te produceren. Daar kwam bij dat Rusland in 1920 en 1921 door ernstige droogten werd geteisterd. De opbrengst van de graanoogst liep enorm terug. In 1918 werd nauwelijks achttien miljoen ton graan geoogst, tegen vierenzeventig miljoen ton in 1916 en dertig miljoen ton in 1919. De daaropvolgende hongersnood kostte minimaal vijf miljoen Russen het leven. In totaal stierven tussen 1918 en 1922 door oorlog, terreur en honger ongeveer zestien miljoen mensen, terwijl twee miljoen Russen naar het buitenland vluchtten.
In 1921 was de economie volledig ontwricht. De ontevredenheid onder de bevolking uitte zich in een reeks boerenopstanden. In maart 1921 brak een opstand uit onder matrozen in de belangrijke marinebasis Kronstadt. Hoewel de matrozenopstand met harde hand werd neergeslagen, maakte hij grote indruk; de matrozen hadden immers een belangrijke rol gespeeld in de oktoberrevolutie. Lenin besefte dat een versoepeling van de maatregelen nodig was en verving in de zomer van 1921 het oorlogscommunisme door de Nieuwe Economische Politiek (NEP).