Staat in Zuidoost-Azië; sinds 4 januari 1948 onafhankelijk. Op 27 mei 1989 werd de naam Birma veranderd in Myanmar.
Als eerste Europeanen bezochten de Portugezen in 1511 Birma. Na hen vestigden Britten, Fransen en Nederlanders handelsposten in het land. Na drie Birmaanse oorlogen (1824-26, 1852 en 1885) werd het koninkrijk door Groot-Brittannië bij Brits-Indië ingelijfd. Birma leverde hout, robijnen, olie en rijst. In de jaren twintig van de twintigste eeuw keerden Birmese studenten zich tegen het Britse koloniale bestuur. Op 1 april 1937 werd Birma van Brits-Indië losgemaakt; het land kreeg de status van kroonkolonie met intern zelfbestuur. Studentenleider Aung San was niet tevreden met deze status en eiste onafhankelijkheid. Hij wist door een vlucht naar China aan arrestatie door de Britten te ontkomen. In het geheim keerde hij naar Birma terug en recruteerde negenentwintig andere studenten; met elkaar vormden ze de `Thirty Comrades'. Van 1942-45 was Birma door Japan bezet. De nationalistische Thirty Comrades vormden met Japanse toestemming een nationaal leger. De Japanners proclameerden op 1 augustus 1943 de Birmese onafhankelijkheid. Teleurgesteld door het harde optreden van de Japanners en de schijn-onafhankelijkheid keerde Aung San zich echter in 1945 tegen de bezetters. Hij vormde de Anti-Fascist People's Freedom League (AFPFL, Antifascistische Volksvrijheidliga), die na de oorlog van de Britse regering onafhankelijkheid wist af te dwingen. Aung San werd op 19 juli 1947 vermoord. Op 24 september 1947 kwam een grondwet tot stand; op 4 januari 1948 werd de Unie van Birma geproclameerd als een onafhankelijke republiek.
Na de onafhankelijkheid brak een periode van ongeregeldheden, muiterij en gewapend verzet aan. Diverse volken, zoals de Karen, keerden zich tegen de regering. Verder bestonden er grote meningsverschillen tussen de leiders van de AFPFL. Uiteindelijk werd in oktober 1958 generaal Ne Win, de stafchef van het leger, premier. Bij de verkiezingen van januari 1960 won de AFPFL; generaal Ne Win trad af. Op 2 maart 1962 zette de generaal echter de regering af, en stelde een Revolutionaire Raad en een Revolutionaire Regering in. Ne Win vestigde een autocratisch bewind, gebaseerd op zogenaamde socialistische en boeddhistische principes, uitgevoerd door de Birmese Socialistische Programma Partij (BSPP). Toen Ne Win zich in 1981 uit de regering terugtrok, werd U San Yu voorzitter van de BSPP en daarmee premier. Ne Win bleef op de achtergrond de sterke man. De Birmese Communistische Partij en een aantal etnische groepen bleven zich tegen de regering verzetten. Onder Ne Win was Birma van een van de rijkste Zuidoost-Aziatische landen tot een van de armste en geïsoleerdste staten geworden.
In september 1988 greep generaal Saw Maung de macht. Hij kondigde de staat van beleg af en liet honderden burgers terechtstellen. Op 27 mei 1989 werd Birma omgedoopt tot de Unie van Myanmar; de Myanama of Mranma vormen het grootste volk van Birma. Door de naamsveranderingen werden de sociale, economische en politieke problemen echter niet opgelost. In de loop van 1989 werd Aung Sans dochter Aung San Suu Kyi een nationale figuur, doordat ze zich openlijk tegen de dictatuur van Saw Maung uitsprak. Hoewel zij sinds 20 juli 1989 onder huisarrest stond, won haar partij, de National League for Democracy (NLD, Nationale Liga voor Democratie), op 27 mei 1990 met een grote meerderheid de verkiezingen voor de Volksvergadering (392 van de 485 zetels). Saw Maungs State Law and Order Restoration Council (SLORC, Staatsraad voor Herstel van Recht en Orde) weigerde de Volksvergadering echter werkelijke macht te geven, en liet meer NLD-leiders arresteren. In 1991 kreeg Aung San Suu Kyi de Nobelprijs voor de vrede. Zij wilde haar prijs niet op 10 december in Oslo in ontvangst nemen, omdat de Myanmarese machthebber Saw Maung haar wel toestemming gaf naar Noorwegen te reizen, maar haar niet terug wilde laten keren. Op 23 april 1992 werd generaal Saw Maung vervangen door generaal Than Shwe. De nieuwe leider kondigde weliswaar initiatieven aan om de verhoudingen in zijn land te verbeteren, maar de onderdrukking bleef doorgaan. Een lichtpunt voor de regering en voor het land was, dat op 21 maart 1995 de Karen Nationalistische Progressieve Partij als laatste verzetsbeweging van het Karen-volk de wapens neerlegde. Deze overgave betekende volgens de autoriteiten dat veertien van de zestien grootste etnische verzetsbewegingen de strijd hadden gestaakt.