Een burgeroorlog in Libanon, waarbij ook Israël en Syrië betrokken raakten.
In het begin van de jaren zeventig raakte door de komst van enkele honderdduizenden Palestijnen in Libanon het delicate evenwicht tussen moslims en christenen verstoord. Toen in april 1975 een aantal Palestijnse passagiers van een bus werd vermoord, brak een burgeroorlog uit. De Libanese bevolking viel in een groot aantal partijen en facties uiteen, die elkaar met niets ontziende felheid bestookten. De onderlinge tolerantie verdween totaal. Syrië probeerde profijt te trekken van de chaos in het buurland. In juni 1976 trokken Syrische troepen het land binnen, waardoor felle gevechten oplaaiden, waarbij de Libanese hoofdstad Beiroet grotendeels werd verwoest. Libanon viel feitelijk uiteen: de Syriërs controleerden het grootste deel van Oost-Libanon; de moslims beheersten Tripoli en Zuid-Libanon; Beiroet werd in een christelijk Oost-Beiroet en een islamitisch West-Beiroet verdeeld. De moslims waren onderling ook weer verdeeld in gematigde en extremistische groepen. Een van de fanatiekste groepen was de Hezbollah.
Palestijnse commando's voerden vanuit Zuid-Libanon acties tegen Israël uit. Israël bombardeerde als vergelding bases van de PLO, en bezette in maart 1978 een groot deel van Zuid-Libanon. In juni 1978 nam een vredesmacht van de Verenigde Naties de meeste posities van de Israëli's over. De VN-vredesmacht werd United Nations Interim Forces in Lebanon (UNIFIL, Tijdelijke Strijdkrachten van de VN in Libanon) genoemd. Ondanks de aanwezigheid van UNIFIL gingen terroristische acties tegen Israël door. In juni 1982 voerde Israël opnieuw een invasie uit en bezette Zuid-Libanon. Het Israëlische leger trok op naar de hoofdstad Beiroet. De PLO-strijders sloegen massaal op de vlucht.
De Israëlische bezetting van Zuid-Libanon was geen onverdeeld succes. Het verblijf van de Israëlische troepen duurde veel langer dan was bedoeld. Bovendien kreeg Israël zware internationale kritiek op het oogluikend toestaan van de massamoord op Palestijnen door Libanese christelijke milities in de vluchtelingenkampen Sabra en Chatilla in september 1983. In 1985 trok Israël zich gedesillusioneerd uit Libanon terug. Wél hielden de Israëli's een ongeveer tien kilometer brede strook in Zuid-Libanon bezet. De belangen in Zuid-Libanon werden verder waargenomen door het door Israël in het leven geroepen Zuid-Libanese Leger (South Lebanon Army, SLA). In de tweede helft van de jaren tachtig gingen de gevechten en moordaanslagen door; Libanon zonk weg in een moeras van geweld. In maart 1989 lanceerde de christelijke generaal Michel Aoun een groot offensief om de oorlog te beslissen. Door bemiddeling van de Arabische Liga kwamen eind september 1989 in de Saudische stad At-Taif tweeënzestig van de negenennegentig leden van het Libanese parlement bijeen die in 1972 waren gekozen. Op 22 oktober 1989 werden ze het eens over een verdrag dat een eind moest maken aan de burgeroorlog. Volgens het Taif-akkoord kreeg de Libanese president minder macht; hij werd afhankelijker van het kabinet dat voor vijftig procent uit christenen en voor vijftig procent uit moslims zou bestaan. De positie van de Libanese premier werd versterkt. Ook het parlement dat met negen zetels werd uitgebreid, zou voor de helft uit christenen en voor de andere helft uit moslims bestaan. Verder werd de terugtrekking van Syrische troepen uit Libanon geregeld.
Het Taif-akkoord werd gesteund door Syrië, maar verworpen door generaal Aoun, die de strijd voortzette. Tijdens de Golf-crisis in de zomer van 1990 ondersteunde Syrië de anti-Iraakse coalitie. Als `beloning' mochten de Syriërs in oktober 1990 met Aoun afrekenen. De uitschakeling van Aoun maakte de weg vrij voor de ontwapening van de milities zoals was afgesproken in het akkoord van At-Taif. In het voorjaar van 1991 werd die ontwapening een feit. De burgeroorlog had ongeveer honderdvijftigduizend mensen het leven gekost.