Politiek schandaal in de Verenigde Staten.
Amerikaanse autoriteiten verkochten in de jaren tachtig illegaal wapens aan Iran om Amerikaanse gijzelaars in Libanon vrij te krijgen. De opbrengst van deze illegale wapenhandel werd gebruikt om (eveneens illegaal) hulp te geven aan de contra's in Honduras en Costa Rica die het Sandinistische regime in Nicaragua bestreden. De handelingen waren illegaal, omdat het Amerikaanse Congres wapenverkoop aan Iran had verboden en de hulp aan de contra's had bevroren. Het regime van de Iraanse ayatollah Khomeini oefende na de Amerikaanse wapenleveranties met succes druk uit op de pro-Iraanse milities in Libanon, die Amerikaanse gijzelaars vasthielden.
De duistere praktijken kwamen in 1986 aan het licht na publicaties in een Libanese krant. President Reagan ontkende dat hij in het geheim zaken deed met Iran en de contra's. Zijn medeplichtigheid aan de affaire kon niet worden aangetoond. Kolonel Oliver North die de transacties uitvoerde, werd op 5 juli 1989 veroordeeld tot een boete van honderdvijftigduizend dollar, drie jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en twaalfhonderd uur dienstverlening, ten behoeve van de drugsbestrijding. In hoger beroep werden op 16 september 1991 alle aanklachten tegen hem ingetrokken. In de rechtszaak tegen North en zijn baas, het hoofd van de Nationale Veiligheidsdienst admiraal Poindexter, werd `Ollie' zelfs een ware Amerikaanse volksheld.
Naar analogie van de Watergate-affaire wordt de Iran-contra-affaire ook wel Irangate genoemd.