Britse atoomgeleerde van Duitse afkomst, die in 1950 als spion voor de Sovjetunie werd ontmaskerd.
Klaus Fuchs werd in Rüsselsheim geboren als zoon van een hoogleraar in de protestantse theologie met religieus-socialistische ideeën. Hij studeerde wis- en natuurkunde in Leipzig en Kiel, en sloot zich tijdens zijn studie in 1932 bij de Kommunistische Partei Deutschlands aan. Na de machtsovername van Hitler in 1933 week hij uit naar Frankrijk, en vervolgens naar Groot-Brittannië, waar hij in 1942 de Britse nationaliteit kreeg. Fuchs promoveerde in Bristol in de wiskundige fysica; hij maakte deel uit van het Britse team van atoomgeleerden dat in de Verenigde Staten aan de atoombom werkte (Manhattan Project). Vanaf 1946 was hij verbonden aan het Britse atoomcentrum te Harwell, waar hij dankzij zijn opmerkelijke talenten al snel een van de leidende figuren werd.
Fuchs was in het geheim zijn communistische sympathieën trouw gebleven. Vanaf 1943 bezorgde hij de Sovjetunie waardevolle inlichtingen over de atoomproeven, en later over de atoombom. Hij deed dat niet voor geld, maar uit overtuiging. Vermoedelijk scheelde de door Fuchs doorgegeven informatie de Sovjets vijf jaar onderzoek. Fuchs werd pas in 1949 verdacht, na het eerste geslaagde Sovjetexperiment met de atoombom. Op 1 maart 1950 werd hij tot veertien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij werd op 13 juni 1959 voorwaardelijk vrijgelaten, en aan de Duitse Democratische Republiek uitgeleverd. Fuchs kreeg er de leiding van het centrum voor atoomonderzoek in Rossendorf bij Dresden; bovendien werd hij hoogleraar aan de universiteit van Dresden.