Een Amerikaanse opvatting dat een land, wanneer het in communistische handen valt, andere landen als in een kettingreactie zal meeslepen. Daarnaast was de ondergang van het communistische Oostblok en van de Sovjetunie eveneens te wijten aan een domino-effect.
Deze opvatting ontstond in de jaren vijftig. President Eisenhower en vooral zijn minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles, meenden toen dat er een reeks pro communistische staatsgrepen werd voorbereid. Trok het Westen zich terug uit een land waar een volksbevrijdingsbeweging actief was, dan zou dat onvermijdelijk consequenties voor de buurlanden hebben. Als dominostenen zouden de betreffende landen voor het communisme vallen. De dominotheorie leidde tot zeer intense Amerikaanse militaire betrokkenheid in Indochina, uitmondend in de Vietnam-oorlog.
De dominotheorie wordt ook wel kegeltheorie genoemd. De dominostenen zijn daarbij vervangen door kegels.
In 1989 en in het begin van de jaren negentig deed zich in het Oostblok ook een soort dominobeweging voor. Door de hervormingen in de Sovjetunie, in gang gezet door partijleider Michail Gorbatsjov, wisten de satellietstaten zich een voor een uit de greep van Moskou los te maken. Het domino-effect leidde eind 1991 zelfs tot het uiteenvallen van de Sovjetunie.
