Machtsstrijd in China tussen communisten en nationalisten.
Na de val van de keizerlijke dynastie als gevolg van de Chinese revolutie van 1911, ontstond in China een machtsvacuüm. Diverse partijen probeerden dit op te vullen. Aanvankelijk beheersten een aantal warlords grote delen van het land. De Guomindang, de nationalistische partij onder leiding van Sun Yatsen, wist een centraal gezag in China te vestigen. Daartoe werkte deze partij samen met de Chinese Communistische Partij. Chiang Kaishek, de nieuwe leider van de Guomindang, beëindigde in 1927 de samenwerking en begon de communisten te bestrijden. In 1934 werd de communistische sovjetrepubliek in de zuidelijke provincie Jiangxi omsingeld en ingenomen. Dit nationalistische succes leek groter dan het was, omdat de kern van de CCP zich door middel van de Lange Mars (1934-35) in veiligheid wist te brengen en in Yan'an een nieuwe basis vestigde.
De burgeroorlog werd ten dele onderbroken door een Verenigd Front van de Guomindang en de CCP in 1937. Het verzet tegen de Japanse invallers overheerste enige tijd de haat tussen communisten en nationalisten. Maar zelfs toen werd er nog tegen elkaar gevochten. In 1947 laaide de onderlinge strijd in alle hevigheid weer op. In deze fase van de burgeroorlog waren de communisten veel sterker. Ze hadden zich na de Lange Mars militair en organisatorisch gehergroepeerd. In 1949 werden de nationalisten definitief verslagen. De communisten riepen op 1 oktober de Volksrepubliek China uit; de nationalisten vluchtten naar Taiwan.