Parlementaire monarchie in Midden-Amerika; sinds 21 september 1981 onafhankelijk.
Het tegenwoordige Belize behoorde in het precolumbiaanse tijdperk tot het rijk van de Maya's. Er liggen in Belize naar schatting drieduizend door het regenwoud overwoekerde tempels en andere bouwwerken van de Indiaanse beschaving. In 1638 arriveerden in Belize de eerste Britten, nadat ze voor de kust schipbreuk hadden geleden. De Britten importeerden een klein aantal slaven ten behoeve van de (suiker)plantages. In 1862 werd het dunbevolkte en nauwelijks ontgonnen gebied formeel een Britse kolonie onder de naam Brits-Honduras.
Brits-Honduras kreeg in 1964 autonomie onder de nieuwe naam Belize. In 1981 werd het land op aandringen van de Verenigde Naties zelfstandig lid van het Britse Gemenebest, ofschoon het daar eigenlijk weinig voor voelde; Groot-Brittannië beloofde echter bescherming tegen Guatemalaanse aanspraken. Belize vreesde namelijk na het onafhankelijk worden door het buurland Guatemala te worden ingelijfd. Die angst was bepaald niet ongegrond. De voormalige Spaanse kolonie Guatemala maakte al sinds 1821 aanspraken op Brits-Honduras op grond van vergelijkbare claims van de Spanjaarden. De Guatemalaanse grondwet bevatte een passage, waarin Belize werd omschreven als een onlosmakelijk deel van het grondgebied van Guatemala. Op in Guatemala vervaardigde landkaarten werd `Belice' ook steevast binnen de Guatemalaanse landgrenzen getekend. In verband met de dreigende annexatie legerden de Britten een vijftienhonderd man sterke troepenmacht in Belize. Pas in 1991 deed Guatemala afstand van de aanspraken op Belize.
Het land verschilt in cultureel en etnisch opzicht van de (Indiaanse) landen in Midden-Amerika; het is beter vergelijkbaar met de Caribische landen. Belize is economisch sterk georiënteerd op de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Weliswaar is het land arm, maar het beschikt over bodemschatten als aardolie. Tot nu toe zijn de belangrijkste uitvoerproducten hardhout, suiker, citrusvruchten, bananen en vis.
Op 14 december 1984 verloor de People's United Party (PUP, Verenigde Volkspartij) van George Price na dertig jaar aan de regering te zijn geweest, de verkiezingen van de United Democratic Party (UDP, Verenigde Democratische Partij) van Manuel Esquivel. Bij de algemene verkiezingen van 4 september 1989 heroverde de PUP het verloren gegane terrein. Price was van 1961-84 al regeringsleider geweest. Hij schreef op 1 juni 1993 vervroegde verkiezingen uit om de vruchten van de gestage economische groei te plukken. Ongerustheid over de nationale veiligheid bezorgde de UDP echter een verrassende overwinning. De partij van Manuel Esquivel veroverde zestien van de negenentwintig zetels in de Nationale Vergadering; Esquivel werd opnieuw premier. De nieuwe regering begon ernst te maken met de strijd tegen de (drugs)criminaliteit, die een bedreiging voor het opkomende toerisme vormde.