(Engelse term die ‘proef’ betekent en die in de psychologie geïntroduceerd werd door Cattel 1890), proef die qua inrichting en notering gestandaardiseerd is en die inlichtingen verschaft over bepaalde affectieve, intellectuele (geestelijk niveau, aanleg, kennis) of zintuiglijkmotorische kenmerken van iemand en die het mogelijk maakt deze objectief te situeren t.a.v. de andere leden van de sociale groep waarvan hij deel uitmaakt.
Er bestaan een groot aantal tests: verbale tests of prestatietests (puzzel die opgelost moet worden, mozaïek dat nagemaakt moet worden), efficiencytests of persoonlijkheidstests; individueel toegepaste of collectief toegepaste tests, enz. Hier volgt als voorbeeld een stukje van de beroemde ‘metrische intelligentieschaal’ (Binet en Simon) die ' bedoeld is om achterlijke kinderen op te sporen: drie jaar: twee getallen herhalen; zijn achternaam noemen; vijf jaar: voorwerpen definiëren; vier kubussen tellen; zeven jaar: een ruit natekenen, een serie van vijf getallen in dezelfde volgorde nazeggen.
Het doel van dergelijke proeven is om in korte tijd nauwkeurige en objectieve informatie te krijgen omtrent de geestelijke kenmerken der geteste personen, informatie dankzij welke de psycholoog een prognose kan geven (bijv. goede of slechte resultaten op school). De voorspellende waarde van tests hangt af van bepaalde metrologische hoedanigheden; de tests moeten betrouwbaar zijn (dezelfde resultaten geven met een paar maanden tussenruimte), genuanceerd, (om een juiste rangschikking mogelijk te maken) en vooral valide (d.w.z. precies opmeten wat zij geacht worden te voorspellen).
Toch is een goede test niet meer dan een psychologische onderzoeksmethode. Hij geeft kostbare inlichtingen, maar geen → diagnose. Deze nl. is een oordeel dat gebaseerd is op een complexe redenering die de psychometrische resultaten koppelt aan andere observaties, aan gegevens van de → intuïtie en aan elementen die uit iemands levensverhaal gedistilleerd zijn. Tests hebben nooit een absoluut karakter; ze zijn oriëntatiepunten die de onderzoeker helpen bij zijn arbeid een diagnose vast te
stellen en ze maken het hem mogelijk zijn basishypothesen te verifiëren of te corrigeren.
KORT OVERZICHT VAN ENKELE VEELGEBRUIKTE TESTS
A. Kennis- en aanlegtests
1. Verbale tests
schoolkennis (Subes)
woordenschat (Binois-Pichot)
geheugen (Claparède)
2. Non-verbale tests
abstract redeneren (Raven)
concreet redeneren (kubussen van Kohs)
aandacht (Zazzo)
verstandelijke ontwikkeling:
tekening van Goodenough (voor 3 tot 12 jaar)
doolhoven van Porteus prestatieschalen van Alexander (vanaf 7 jaar) en van Gr. Arthur (3 tot 25 jr)
3. Zintuiglijk-motorische tests
chromatische visie (Ishihara, Polack)
psychomotorische ontwikkeling (Ozeretzky)
coördinatie der handen (draaitest)
4. Samengestelde intelligentieschalen
Binet-Simon (herzien door Terman en Merril; vanaf 2 jr)
psychomotorische ontwikkeling van de eerste jaren (babytests van Gesell, van Brunet-Lézine)
Wechsler (2 complementaire vormen ; van 5 jr tot oude mensen)
B. Karakter- en persoonlijkheidstests
1. Vragenlijsten
(interessen (Kuder, Strong)
karaktertrekken (Cattell)
psychopathologisch (MMPI of multivariabele Inventaris van de persoonlijkheid, Minnesota)
2. Objectieve tests
muzikale voorkeur (Cattell)
aspiratieniveau
myokinetisch (Mira y Lopez)
3. Projectietests
Jung (vrije woordassociaties)
Düss (verhaaltjes afmaken)
Murray (TAT)
Rosenzweig (frustratiereactie)
Rorschach (inktvlekken, Z-test)
4. Creatieve tests (vooral voor
kinderen)
vrij tekenen
spel (poppenspel)
bouwen van een dorp (dorptest van Arthus).