Een vroeger moerassige streek ter weerszijden van de Noord Brabants - Limburgse grens, die pas laat werd ontgonnen. De benaming Peel komt van het Latijnse palus, dat moeras betekent. De vroegere aanwezigheid van veel moeras betekent, dat er op uitgebreide schaal veenvorming mogelijk was. Deze begon nadat de wind tegen het einde van de laatste ijstijd allerlei dalgedeelten met zand had afgedamd.
Het veen werd slechts lokaal zo dik dat een systematische afgraving ervan in de rede lag. Het belangrijkste initiatief tot grootscheepse afveningen werd genomen door de gebroeders Jan en Nicolaas van de Griendt, die in 1853 ongeveer 610 ha hoogveenterrein kochten en tevens toestemming kregen vandaar een kanaal te graven naar de nabije Noordervaart.
Evenals op veel andere plaatsen in ons land geschiedde de ontsluiting van het hoogveen door het graven van een hoofdvaart en zijkanalen of wijken.
Na de gebroeders van de Griendt begon ook de gemeente Deurne met de exploitatie van het hoogveen. Ze kocht in 1869 verder westelijk een groot terrein, dat op dezelfde wijze door een hoofdvaart en wijken werd ontsloten.
Waar slechts plaatselijke dunne veenlagen voorkwamen zouden grote oppervlakten in agrarisch cultuurland worden herschapen, terwijl geaccidenteerde windvormingen veelal met bos zijn beplant.
Bij de grootschalige ontginningen werden ook kleine dorpen gebouwd. In het systematisch afgeveende gebied zijn Griendts- en Helenaveen hiervan voorbeelden.
Op een aantal min of meer afgeveende gebieden mocht de levende natuur na verloop van tijd weer haar gang gaan. Bij Asten en Meijel was dit zelfs over een grote uitgestrektheid het geval. In verband hiermee kreeg dit aan de natuur teruggegeven gebied de status Nationaal Park.
Op twee plaatsen werd in de Peel een flink vliegveld aangelegd.