Een in het Fries-Gronings grensgebied gelegen voormalig waddenlandschap met geulsystemen, dat na een afsluiting van het buitenwater voor diverse doeleinden werd ingericht en in verband hiermee ook hier en daar bebost is.
In het laaggelegen gebied was na de tienduizend jaar terug geëindigde, laatste ijstijd veenvorming mogelijk, terwijl er later de zee nu en dan kon doordringen. Bij de inundaties door de zee werd het veen gedeeltelijk weggeslagen en zand of klei afgezet.
Zo'n 2500 tot 3000 jaar geleden was de invloed van de zee enige tijd van slechts weinig betekenis, waardoor er toen weer algemeen veenvorming optrad.
Enige eeuwen voor het begin van onze jaartelling breidde de zee zich andermaal sterk uit. Daarbij ontstond een systeem van geulen, waar het voordien gevormde veen vrijwel geheel werd weggeslagen en ook oudere sedimenten aan de erosie ten prooi vielen.
Via de geulen bracht de zee veel zandig materiaal naar het gebied, dat in een waddenlandschap veranderde. Voortgaande opslibbing leidde er echter toe, dat de wadden na verloop van tijd meer en meer plaats maakten voor kwelders, tussen de vegetatie waarvan over het geheel genomen fijner materiaal bezonk dan eerder op het onbegroeide wad mogelijk was geweest.
De zee handhaafde in dit kwelderlandschap een systeem van kreken.
Het kwelderlandschap raakte omstreeks het begin van onze jaartelling bewoond. Sindsdien heeft de mens er het veen, dat tussen de geulen nog onder de wad- en kwelderafzettingen voorkwam, weggegraven om daaruit zout te bereiden.
In de loop van de Middeleeuwen werd de invloed van de zee weer zo groot, dat het gebied niet langer bewoonbaar bleef en nogmaals in een wadden- en geulenlandschap veranderde. De zee vormde nu een grote inham, waarvan enkele uitlopers tijdelijk ver landinwaarts reikten en die in de twaalfde eeuw haar grootste omvang had.
In de als Lauwerszee bekende inham is de opslibbing bij de vastelandskust bevorderd door de bouw van netwerken dammen. Het waddengebied veranderde daardoor sneller dan anders het geval zou zijn geweest meer en meer in een kwelderlandschap, waarvan herhaaldelijk een deel werd bedijkt. Tot de laatste bedijkingen behoort een zone met het Reitdiep, dat in 1877 bij Zoutkamp werd afgedamd.
In 1969 werd het toen nog overgebleven deel van de Lauwerszee van het buitenwater afgesloten, waardoor een grote oppervlakte wadden en kwelders permanent droog kwam te liggen.