Spoorwegstakingen, in Nederland twee grote stakingen van het spoorwegpersoneel; geheel verschillend van karakter. Begin 1903 verklaarde een deel van het spoorwegpersoneel zich solidair met stakende havenarbeiders in Amsterdam, maar bracht tegelijk ook eigen grieven over de werkomstandigheden naar voren.
Na twee dagen actievoeren (30 en 31 januari) boekten de stakers een complete overwinning. De Nederlandse burgerij, niet gewend aan een dergelijk georganiseerd optreden van de arbeiders, was erg geschrokken. De pers drong bij de regering aan op maatregelen; `bonden van orde' en een Katholiek Comité van Actie werden opgericht. Op 8.3.1903 kwam de regering-Kuyper met de → worgwetten, waarin staken van overheidspersoneel strafbaar werd gesteld en werkwilligen bescherming van politie of militairen kregen; een enquête naar de toestanden bij de spoorwegen werd toegezegd. Deze wetten bleven tot 1980 van kracht. De niet-christelijke arbeidsorganisaties antwoordden op 5-6.4.1903 met een algemene staking voor alle werkers in de transportbedrijven. Maar door gebrek aan eensgezindheid, de actieve tegenwerking van de confessionele bonden en de vrees voor militair ingrijpen werd deze staking een mislukking. De regering had de stations laten bezetten en de spoorwegdirecties ontsloegen alle arbeiders die zich niet binnen een bepaalde tijd meldden. In totaal werden 2024 mensen ontslagen, zonder enige financiële regeling. Een deel van de ontslagenen werd later op slechtere voorwaarden weer in dienst genomen. De houding van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij en vooral van leider → Troelstra was op zijn minst weifelend, getuige twee artikelen van hem in Het Volk: in Gewonnen Strijd van 3.2.1903 roemt hij de overwinning van de stakers, maar in Wat nu? van 17.3.1903 verwierp het uitroepen van een algemene politieke werkstaking. Door de houding van de christelijke arbeiders werd de verhouding tussen hen en de socialisten slechter. Tevens groeiden de spanningen tussen de anarchistisch-syndicalistische en sociaal-democratische socialisten.
De tweede grote spoorwegstaking vond plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog en was gericht tegen de Duitse bezetters. De staking werd op 17.9.1944 uitgeroepen door de Nederlandse regering in Londen, in de verwachting dat na de Slag om → Arnhem de bevrijding van heel Nederland slechts een kwestie van weken was. De regering hoopte door de spoorwegstaking de aanvoer van Duitse versterking naar het strijdtoneel te bemoeilijken. Na de mislukking van de operaties bij Arnhem werd het stakingsparool niet ingetrokken. Het → Nationaal Steunfonds (nsf) en de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (lo) zorgden voor financiële steun aan de stakers. Door het te vroege begin van de staking en door het feit, dat de Duitsers voor het vervoer van hun troepen en voorraden onmiddellijk Duits personeel inzetten en als wraak de binnenvaart blokkeerden, was de staking weinig effectief. De Duitsers hadden er zelf weinig last van, maar het gebrek aan voedsel in het westen van Nederland in de (→ honger)winter van 1944-1945 werd erdoor versterkt. Dat de staking toch acht maanden werd volgehouden is niet te danken aan de directie of aan de personeelsraad, maar aan de `gewone spoorwegman, die zonder speciale opdracht, zonder functie of positie, die hem in het bijzonder tot handelen verplichtte, deed wat zijn hand te doen vond' (de historicus Rüter) en aan de activiteiten van nsf en lo.
Nadat in 1980 het stakingsverbod voor ambtenaren was ingetrokken, vonden er bij de ns verschillende arbeidsconflicten plaats, waardoor het spoorwegverkeer diverse keren stil kwam te liggen.