Romeinse tijd, periode uit de → protohistorie, waarin een deel van Nederland en België tot het Romeinse Rijk behoorde. Voor het in de Romeinse invloedssfeer brengen wordt de term romanisering gebruikt.
Deze term betekent enerzijds inlijving bij het Romeinse Imperium; anderzijds heeft romanisering ook betrekking op het overnemen van allerlei elementen van de Romeinse cultuur zonder dat er sprake is van daadwerkelijke incorporatie. De inheemse gemeenschappen namen verschillende Romeinse elementen in hun cultuur op. Voorbeelden zijn het Romeinse draaischijfaardewerk, het verbinden van inheemse goden met die van de Romeinen en sommige inheemse boerderijen die het uiterlijk van kleine villa's (villae) aannamen. Veel van deze overgenomen elementen blijken bij nadere beschouwing Gallo-Romeins te zijn, zoals namen, aardewerkvormen en de bouwstijl van tempels. Er is dan ook wel geopperd dat de culturele beïnvloeding vooral door Gallo-Romeinen, dat wil zeggen Galliërs die sterk door de Romeinen en hun cultuur beïnvloed waren, werd gedragen. De Romeinse invloed is nadrukkelijk terug te vinden in bestuurlijke en economische structuren, bijvoorbeeld de organisatie van provinciaal en stedelijk bestuur, het burgerrecht en de markt- en geldeconomie. Naast romanisering was er nog een acculturatieproces gaande, namelijk de germanisering van de Romeinse samenleving. Zo werden Germaanse volken ingeschakeld bij de bescherming van de grens.
Het begin van de Romeinse tijd in België hangt samen met de verovering van Gallia (volgens → Caesar en andere klassieke auteurs het grondgebied van Frankrijk, België en Noord-Italië) rond het midden van de 1e eeuw v.Chr. door Julius Caesar. Daarbij werd het territorium van de → Belgae veroverd, dat deel ging uitmaken van de Romeinse provincie Gallië (Gallia). Korte tijd later veroverde Rome eveneens het gebied van de Beneden-Rijn, waartoe het grondgebied behoorde van Nederland ten zuiden van de Rijnarm, die bij het tegenwoordige Katwijk uitmondde. De veldheer Nero Claudius Drusus koos het gebied van de → Bataven als basis voor zijn tochten tegen Germanië (het gebied ten noorden van de Rijn) en daarom ook ging hij mogelijk over tot de verbetering van de waterafvoer (→ Drususgracht). Hij onderwierp in 12 v.Chr. de → Friezen. De veldtochten over de Rijn leidden ertoe, dat tot 26 n.Chr. vrijwel geheel Nederland tot het Romeinse Rijk behoorde. In 28 n.Chr. kwamen de Friezen in opstand (→ Olennius); pas in 47 werden zij onderworpen, maar toen kreeg bevelhebber Corbulo opdracht zich achter de Rijn terug te trekken. In dat jaar werden ook de plannen het gebied ten noorden van de Rijn te veroveren definitief opgegeven (volgens de Romeinse geschiedschrijver Tacitus) en werd de Rijn (tegenwoordige Rijn, Kromme Rijn en Oude Rijn) grensrivier. Om een betere beveiliging te krijgen en meer offensieve mogelijkheden, werd op de linker Rijnoever de → limes aangelegd, een verdedigingslinie, op bepaalde punten ondersteund door vestigingen, die onderling door wegen waren verbonden.
Tot ongeveer het eerste kwart van de 3e eeuw maakten Nederland en België een periode van rust en welvaart door onder de → Pax Romana. Een opstand van de Bataven na de dood van keizer (68) bracht daarin geen verandering.
Er werd een wegennet aangelegd, wat de handel bevorderde. Met het noorden bestonden tot in de 3e eeuw handelsbetrekkingen. Vanaf het einde van de 1e en vooral in de 2e eeuw weerspiegelde de economische bloei zich in de vergroting en de toeneming van villae, dat wil zeggen agrarische bedrijven waarvan de hoofdgebouwen in Romeinse techniek (met steen of steen in combinatie met hout) zijn gebouwd. Voorts in de rijkdom van grafgiften, vooral in → grafheuvels (tumuli). Onder invloed van de Romeinen ontwikkelden zich bovendien de eerste stedelijke nederzettingen in de Lage Landen, zoals → Atuatuca Tungrorum, → Coriovallum, → Forum Hadriani, → Traiectum ad Mosam en → Ulpia Noviomagus Batavorum.
Door Augustus werd Gallië in provincies ingedeeld, waarbij België, een klein deel van Nederland en Noord-Frankrijk onder Gallia Belgica vielen. Deze provincies werden onderverdeeld in departementen, civitates. De civitas was het woongebied van een of meer inheemse bevolkingsgroepen of stammen en vormde één Romeinse bestuurseenheid. Het Romeinse gebied in Nederland behoorde tot de provincie Germania Inferior (Neder-Germanië). Het hedendaagse Nederlandse grondgebied was verdeeld over vijf civitates, waarvan er drie (civitates Batavorum, Cananefatium en Frisiavonum) (vrijwel) geheel in dit gebied lagen. Daarvan was de civitas Batavorum de voornaamste. Het huidige België was verdeeld over de civitas Tungrorum met als hoofdstad Atuatuca Tungrorum (Tongeren); civitas Menapiorum met als hoofdstad Castellum Menapiorum (Cassel); civitas Nerviorum met als hoofdstad Bagacum (Bavay) en de civitas Treverorum met als hoofdstad Augusta Treverorum (Trier). De civitates waren op hun beurt onderverdeeld in pagi (oorspronkelijk overeenkomstig de vroegere stammenindeling; later kreeg pagus de betekenis van district). In 294 voerde de Romeinse keizer Diocletianus een territoriale reorganisatie door. De civitas Tungrorum werd in deze tijd toegevoegd (297) aan Germania Inferior dat vanaf nu Germania Secunda heette. Naar alle waarschijnlijkheid werd de civitas Camaracensium de nieuwe naam van de civitas Nerviorum met Camaracum (Cambrai of Kamerijk) als opvolger van Bagacum (Bavai). De civitas Turnacensium verving de civitas Menapiorum, waarbij Turnacum (Doornik) de nieuwe hoofdstad werd. De civitas Morinorum werd ingekrompen, aangezien de civitas Bononiensum hiervan werd afgescheiden. De bovengenoemde civitates maakten alle deel uit van de nieuwe provincie Belgica Secunda, waarvan de hoofdstad Remi (Reims) was.
Voortdurende Germaanse invallen vanaf het begin van de 3e eeuw, militaire anarchie, pestepidemieën, een toenemende economische crisis tengevolge van een aanhoudende inflatie en troonstrijd ondermijnden het centrale gezag van het Romeinse Rijk. Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat rond 270 het noordwestelijk deel van de limes ineenstortte, Germanen uit het Rijn-Wesergebied over de Rijn trokken en grote delen van Germania Inferior en Gallia Belgica verwoestten.
Na 276 werd gepoogd de Germanen terug te drijven, maar het herstel van Rijnversterkingen, sperforten langs de weg Bavay-Tongeren-Keulen, van omwallingen en van versterkingen langs de kustvlakte (Oudenburg) brachten geen economisch herstel. De administratieve en militaire hervormingen onder de keizers Diocletianus en Constantijn I bevorderden de germanisering. De verdediging van de noordgrens van het Romeinse Rijk kwam meer en meer in Germaanse handen, vooral die van de → Franken, te liggen. De Franken vrijwaarden de Lage Landen lange tijd voor invallen. Op 31.12.406 werd de Rijngrens bij Mainz doorbroken en werd het noordwestelijke deel van het Romeinse Imperium overspoeld met Overrijnse stammen. Op dit moment laat men de Romeinse tijd voor Nederland en België eindigen, omdat de Romeinse macht zich niet meer zou herstellen. Een van de gevolgen was dat met het wegtrekken van de Romeinen ook het christendom verdween. In de 3e eeuw had namelijk ook het christendom zich in deze streken verbreid.