Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Doelist

betekenis & definitie

Doelist, aanhanger van een democratische partij in Amsterdam in 1748. De doelisten waren een exponent van een Amsterdamse volksbeweging in augustus en september 1748.

Zij maakte deel uit van de volksbewegingen in de Noordnederlandse Republiek in 1747 en 1748. De achtergrond was het ontstaan van een burgerlijk-democratische oppositie tegen de sinds 1648 in velerlei vormen gevestigde regentenheerschappij. De nieuwe democratische eisen werden geuit in een oude vorm, namelijk het streven naar het herstel van oude privilegiën. Ze culmineerden in de doelistenbeweging. De beweging ontleende haar naam aan de Kloveniersdoelen in Amsterdam, waar op een vergadering van burgers onder leiding van de patroontekenaar Hendrik van Gimnig een vrije krijgsraad werd geëist. Men wilde dat de officieren van de schutterij geheel los zouden staan van de regering en door de burgers gekozen zouden worden. De Rotterdammer Laurens van der Meer, die relaties had met het hof en later gesteund werd door Daniël Raap, trachtte de beweging in gematigde banen te leiden. Hij stelde voor dat ingrijpen van de stadhouder de stedelijke oligarchie kon breken, terwijl de radicale doelisten dat wilden bereiken door kiesrecht aan de burgerij toe te kennen. De radicalen kregen de steun van de prinsgezinde bijltjes (de scheepstimmerlieden van Kattenburg). Begin september 1748 verscheen stadhouder Willem IV in de stad om de rust te herstellen, daartoe gemachtigd door de Staten van Holland. Hij werd ingehaald door drieduizend bijltjes. Enkele leiders van de doelisten, vergezeld door bijltjes, drongen daarop 's nachts zijn kamer binnen. Ze dwongen hem toe te geven op het punt van de vrije krijgsraad, door te dreigen met een algemeen bloedbad. Toen hij op 15 september vertrok, trok de stadhouder zijn concessies echter in. De oligarchie bleef onaangetast.

< >