(1875-1955) Duits schrijver, vader van Erika en Klaus, broer van Heinrich M. Hij studeerde in München, woonde enige tijd in Frankrijk en vertrok naar de VS toen hem vanwege zijn kritiek op het nazisme zijn Duitse staatsburgerschap ontnomen werd.
Tijdens WO II sprak hij via de BBC zijn landgenoten toe (deze praatjes zijn gebundeld in Deutsche Hörer! 1945). Zijn vroege werken zijn doortrokken van de decadente sfeer van de neoromantiek; hij hield zich bezig met de tegenstelling decadente kunstenaar - burgermaatschappij, o.m. in Tonio Kroger 1903 (Tonio Kroger). In Buddenbrooks 1901 (De Buddenbrooks) schetst M. het verval van een koopmansgeslacht. Na WO I ontwikkelde hij een meer geëngageerd, democratisch denken, bijv. in Der Zauberberg 1924 (De toverberg), dat speelt in een sanatorium, Mario und der Zauberer 1930 en Joseph und seine Brüder 1933-'43 (4 dln.). Overig werk o.a. König/iche Hoheit 1909 (Koninklijke Hoogheid), Der Tod in Venedig 1912 (De dood in Venetië; verfilmd in 1971), Herr und Hund 1919 (Baas en hond), Unordnung und frühes Leid 1926 (Kinderleed), Doktor Faustus 1947, Die Betrogene 1953 (De ontgoocheling) en Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull 1954 (Bekentenissen van den oplichter Felix Krull). Voorts: essays (o.m. als waarschuwing tegen het opkomende nationaal-socialisme).M. kreeg in 1929 de Nobelprijs voor de letterkunde.