(1858-1940) Zweeds schrijfster, was lerares aan een meisjesschool. Zij debuteerde in deze periode met Gösta Berlings saga 1891 (Gösta Berling), een boek samenhangende verhalen over de onberekenbare Gosta Berling, een uit het ambt ontzette dominee.
Erkenning kwam met haar als aardrijkskundig boek voor de jeugd bedoelde NHs Holgerssons underbara resa genom Sverige 1906-'07 (Niels Holgerssons wonderbare reis). Sagen, sprookjes, legenden, oude overleveringen en familiebrieven, maar ook indrukken die zij tijdens reizen opdeed, boden haar stof voor haar werk, waartoe verder nog behoren: Kristuslegender 1904 (Christuslegenden), Körkarlen 1912 (De voerman), Bannlyst 1918 (De banneling), de trilogie Löwensköldska ringen 1925 (De ring der Löwenskölds = De groote betoovering), Charlotte Löwensköld 1925 (Charlotte Löwensköld) en Anna Svard 1928 (Anna Svërd); novellen, brieven, een autobiografie en een dagboek. Ze ontving de Nobelprijs voor letterkunde in 1909.