(1878-1956) Zwitsers (Duitstalig) schrijver, woonde o.m. in Stuttgard, Biel, Berlijn en Bern. In Bern openbaarde zich een toenemende schizofrenie, die ertoe leidde dat hij vanaf 1933 in een zenuwinrichting verpleegd werd.
Hij schreef korte prozaschetsen en deze impressionistische miniaturen over de alledaagse gebeurtenissen bezitten de gaafheid van een gedicht. Eraan ten grondslag lag het contrast tussen zijn eigen leven en de zinloze bedrijvigheid van de mensen uit zijn omgeving. De tegenstelling schijn-werkelijkheid speelt een grote rol. Ze werden o.m. gebundeld in Fritz Kochers Aufsätze 1904 (Frits Kocher z'n opstellen). Kleine Prosa 1917, Seeland 1919 en Große kleine Welt 1937. Ned. bloemlezing: 'De kuise nacht en andere verhalen'. Tot zijn romans behoren Geschwister Tanner 1907, Der Gehülfte 1908 en Jakob von Gunten 1909 (Jakob von Gunten). Voorts; essays en poëzie.