(geb. 1932) Amerikaans schrijver en criticus, had al vrij veel in The New Yorker' gepubliceerd voordat hij debuteerde met de dichtbundel The carpentered hen 1958. Het jaar daarop verscheen zijn eerste roman, The poorhouse fair, die handelt over de opstand van bejaarden tegen de nieuwe directeur van een armenhuis, die vervuld is van welfare state-idealen.
Illusie en realiteit zijn het thema in Rabbit, run 1960 (Hazehart), dat een vervolg kreeg in Rabbit redux 1971 en Rabbit is rich 1981 (Rabbit is rijk). The Centaur 1963 (Mijn vader de centaur) is zijn meest ambitieuze roman; hierin wordt een crisis in de verhouding tussen een onderwijzer en zijn vijftienjarige zoon gespiegeld aan de mythe van Prometheus en Chiron. Couples 1968 (Paren) heeft als onderwerp de nieuwe seksuele vrijheid in een ogenschijnlijk braaf stadje in New England. Ander werk o.a. The magie fiute 1962 (kinderboek), Telephone poles 1963 (poëzie), The music schooi 1966 (De muziekschool; verhalen), Bech; a book 1970, Museums and women 1972 (Musea, vrouwen, meisjes; verhalen), Marry me 1976 (Trouw met mij; roman), The coup 1978 (De coup; roman), Problems and other stories 1980, Bech is back 1982, Hugging the shore 1983 (essays en kritieken), The witches of Eastwick 1984 (De witte wijven van Eastwick; roman), Facing nature 1985 (poëzie).
