(geb. 1904) Engels schrijver, was journalist (o.m. bij 'The Times' en 'The Spectator'), voor welk beroep hij veel reisde. Hij bekeerde zich in 1926 tot het katholicisme, na een zware geestelijke crisis, die hij beschreef in A sort of life 1971 (Een soort leven) en Ways of escape 1980 (Vluchtwegen).
Kenmerkend voor G.'s werk zijn: religieuze elementen (problematiek van schuld en boete), een scherp oog voor de couleur locale en een geobsedeerd zijn door het slechte en gewelddadige in de mens. Het valt uiteen in vijf groepen: romans, amusementslectuur, korte verhalen, reisverslagen en toneelstukken. Tot de eerste categorie behoren: The power and the glory 1940 (Het geschonden geweten), The heart of the matter 1948 (De kern van de zaak), The end of the affair 1951 (Het einde van het spel), Our man in Havana 1958 (Onze man in Havana; verfilmd), The comedians 1966 (De komedianten), The honorary consul 1973 (De consul honorair), The human factor 1978 (De privé-factor), Doctor Fischer of Geneva, or the bomb party 1979 (Dr. Fisher van Genève of het knalfeest), Monsignor Quixote 1982 (Monsieur Quichot). Met name de latere hebben actuele politieke situaties tot onderwerp. De tweede categorie bestaat voornamelijk uit misdaadthrillers als A gun for saté 1936 (Kogels a contant) en The ministry of fear 1943 (Heerschappij van de angst). G.'s reisverslagen, w.o. The lawless roads 1939 en In search of a character 1961 (Afrikaans dagboek), zijn vaak de basis van zijn romans. Voorts: verhalenbundels o.a. A sense of reality 1963 (Onder de tuin en andere verhalen = Een flits van de werkelijkheid), May we borrow your husband? 1967 (Mogen we even je man lenen?); toneelwerk o.a. The living room 1953, Carving a status 1964 en Great Jowett 1981; kinderboeken (The linie fire engine 1950), essays, biografieën en filmscripts, zoals The Third man 1949 (De derde man) en The Tenth man 1944 (De tiende man).