(1890-1977) Duits schrijver, studeerde Germaanse talen (promoveerde in 1913), geschiedenis en filosofie, was van 1915-'19 redacteur buitenland van het 'Berliner Tageblatt', van 1920-'21 dramaturg te Stuttgart en van 1921-'23 kunstcriticus te Hannover. Na de boekverbrandingen (1933) verliet hij Duitsland, maar hij keerde na WO II terug.
T. heeft veel psychologische romans en novellen geschreven. In zijn beginwerk spelen erotische conflicten een grote rol, later werk behandelt bredere menselijke problemen, waarvoor hij soms teruggrijpt op het verleden. Tot zijn werk behoren Der Tod von Falern 1921, Die Verdammten 1923, Abschied vom Paradies 1927, Johanna und Esther 1933, Stürmischer Frühling 1937, Das Reich der Dämonen 1941, Caruso 1942-'46 (Caruso, de roman van een stem; 2 dln.), Die Straßen des Labyrinths 1951, Geister werfen keine Schatten 1955, Sturz nach oben 1961, Verbrannte Erde 1963 (autobiografie), Freiheit bis Mitternacht 1965 (autobiografie), Zauber und Schrecken 1969 (verhalen), Jahre des Unheils 1972 (dagboek) en Der Zauberlehrling 1975. Voorts: literair-filosofische essays.