men schijnt met zekerheid te kunnen zeggen, dat het in de natuur levende dier het vermogen bezit weersveranderingen, speciaal die naar de ongunstige kant, te voorvoelen en zich erop in te stellen zodat het zich tegen het slechte weer kan wapenen. Dit vermogen is verbonden met het vegetatieve zenuwstelsel en ook de overeenkomstige afweerfuncties hangen daarmee samen.
Schommelingen in de luchtdruk, in de vochtigheidsgraad van de lucht, electrische spanningen, enz. zijn waarschijnlijk de factoren, die de atmosferische spanningen merkbaar maken. De mens heeft dit vermogen niet meer; alleen bij mensen bij wie het vegetatieve zenuwstelsel bijzonder gemakkelijk en snel reageert en die daarom vaak voor ziek worden aangezien, is deze eigenschap bewaard gebleven. Meestal zijn het echter abnormale tekenen, die bij dergelijke mensen aan de dag treden en die wij kenmerken als ziekelijk. Migraine, hoofdpijn, gevoelens van angst en beklemming, jicht en reumatiek worden hiertoe gerekend. In het gebergte is de Föhn vaak aanleiding tot weersgevoeligheid.