de bloedwei van dieren, die bij infectieziekten als serum worden ingespoten als preventief middel of ter behandeling, bevat behalve de beschermende stoffen ('antistoffen) ook de soorteigen eiwitstoffen van de betreffende diersoort. Tegen deze eiwitstoffen vormt het lichaam antistoffen; wanneer later nog eens serum van hetzelfde soort wordt ingespoten, reageert het lichaam met een op mazelen of roodvonk gelijkende huiduitslag of jeukende netelroos, pijn in de gewrichten en koorts.
In zware gevallen kan zich de zgn. anafylactische shock voordoen. Uitbreken van zweet en jagende pols zijn hiervoor aanwijzing. Alvorens een seruminjectie te geven moet men er zich dus van vergewissen of reeds eerder serum van dezelfde diersoort ingespoten werd en in dat geval serum van een andere diersoort gebruiken. Tegenwoordig werkt men met sera, waaraan de eiwitten onttrokken zijn, zodat het gevaar van s. niet langer bestaat. Daar de natuurgeneeskunde over het algemeen niet met dierlijk serum werkt, komen dergelijke stoornissen bij natuurgeneeskundige behandeling zelden voor. Behandeling als bij netelroos.