men moet er allereerst voor zorgen dat de ademwegen vrij zijn. De tong naar buiten trekken, die het beste vastgebonden kan worden zodat de tongwortel niet kan terugvallen en de ademweg versperren.
Rugligging: achter het hoofd gaan zitten en vandaar beide onderarmen vastpakken en de armen naar boven en naar buiten brengen. Dan de armen weer naar voren brengen, kruisen over de borst en op de borstkas drukken.
Buikligging met opzij gedraaid hoofd: armen aan beide kanten van het hoofd naar voren leggen. De helper zit schrijlings in de lendenstreek en drukt met vlakke handen met zijn volle gewicht op de zijkanten van de borstkas en laat deze daarna door hun eigen veerkracht weer uiteengaan. In- en uitademingsbeweging moeten elk 2 seconden duren, wat neerkomt op 16 ademhalingen per minuut. Zorgen voor aflossing zodat de k.a. voldoende lang doorgezet kan worden.
De meest gangbare methode is tegenwoordig de mond-op-mondbeademing. De patiënt wordt op de rug gelegd, ademwegen vrijmaken. Zijn neus wordt dichtgehouden en de helper ademt met goed aangedrukte mond uit in de mond van de patiënt. Hoofd afwenden om in te ademen en weer in de mond van de patiënt uitademen in een tempo van 15-20 ademhalingen per minuut. Bij kleine kinderen kan men de mond over mond en neus van het kind tegelijk drukken.