de bovenkaak vertoont, vaker dan de onderkaak, ontwikkelingsstoornissen als hazelip, wolfsmuil en verhemeltespleet; deze kunnen meestal alleen operatief verholpen worden. Buitendien zijn de afwijkingen van de stand van beide kaken ten opzichte van elkaar, waardoor de beet beïnvloed wordt, van belang.
Deze veranderingen in de stand zijn zelden aangeboren, vaak is de uitkomst van stoornissen van rachitissachtige aard, die zich voorgedaan hebben in de groeiperiode; duimzuigen en op de lippen bijten werken dergelijke afwijkingen in de hand. De afwijkende stand kan door spalken gecorrigeerd worden. Wanneer de kaken weer in de juiste stand staan, wordt de behandeling voltooid door het eten van stevige kost, die eisen stelt aan het kauwapparaat.