Gepubliceerd op 18-08-2020

Hart

betekenis & definitie

1. Eén hart en één ziel zijn: door de innigste liefde aan elkander verbonden, of ook: volkomen eenstemmig denken en gevoelen.

De uitdr. is ontleend aan Hand. 4:32, waar van de eerste Christenen gezegd wordt dat zij waren: „één hart en één ziel, en niemand zeide, dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen.”2. Daar ’t hart vol van is, vloeit de mond van over: waar men veel overdenkt, waar men „vol van is”, daar spreekt men graag over. In Matth. 12:34 staat letterlijk: „uit den overvloed des harten spreekt de mond.”
3. Iemand een hart onder den riem steken: iemand moed inspreken. Het hart is hier als de zetel van den moed gedacht; men denke aan een krijgsman, die wel zijn riem draagt (schuin over de borst), maar geen moed bezit. Onder den invloed van de uitdrukking: „het hart zinkt hem in de schoenen” (de moed ontzinkt hem) verandert men de eerste zegswijze ook wel in: „iemand een riem onder ’t hart steken,” doch geheel hetzelfde is dit niet: immers de laatste uitdrukking onderstelt, dat er wel een hart (moed) is, al dreigt dat hart ook in de schoenen te zinken; bovendien is een riem steken niet juist uitgedrukt.
4. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn: waar het voorwerp van uw liefde, zorg of geluk is, daar zullen ook uw gedachten vertoeven. De uitdrukking is letterlijk ontleend aan Matth. 21:6.
5. Van zijn hart geen moordkuil maken: zijn gevoelens niet verbergen, er openlijk voor uitkomen. Letterlijk: van 't hart geen plaats maken, waar men zijn gedachten, meeningen, enz. vermoordt of doodt.

< >