van ’t Lat. draco, ’t Grieksche drakoon, bet. eigenlijk: het scherpziende dier. Het was een denkbeeldig monster met vurige oogen (soms met verscheidene koppen), dat vuur spuwde en meestal verborgen schatten bewaakte.
Vandaar noemt men wel een barsch mensch of een kwaadaardige vrouw een draak. Ook heet zoo een tooneelstuk, dat karakter en gebeurtenissen zeer overdreven voorstelt om publiek te trekken, evenals de voorstelling van een draak zeer overdreven was. — Bekend is, hoe de ridder St.-George of St.-Joris in Klein-Azië eens een draak doodde, en later de ridders der middeleeuwen hem tot schutspatroon kozen, daar ook zij een draak, nl. het heidendom, trachtten te dooden. In de feestelijke optochten uit vroeger tijd kwam dan ook altijd een St.-Joris voor, die met zijn lans naar een linnen draak, met stroo opgevuld, stak. Dit „uit de grap”, schertsenderwijze steken naar zulk een belachelijke afbeelding van den draak, gaf aanleiding, dat men de uitdrukking den draak met iets steken bezigde in de beteekenis van: den gek scheren met iets.