staat voor a-mechtig, a-machtig, waarin a nog een voorvoegsel met ontkennende kracht is, zooals on.') Het beteekende dan ook oorspr.: krachteloos, uitgeput. „Hij was uitgeput en amechtig, een schaduw van wat hij geweest was.” (Potgieter.) Later dacht men aan: ademhechtig = naar adem hijgend, welke beteekenis het thans ook heeft: „Zijn afgestreden boezem hijgt, hij zijgt amechtig neer;” en fig. bij Staring: „Amechtig van zijn jagen naar schijngenot.” (In het Veluwsch zegt men nog hechten voor hijgen, bijv.: Wat staat die hond te hechten!)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk