Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Vīvo

betekenis & definitie

vixi, victum (3);

I. eig.,
a. in ’t alg., leven, in leven zijn of blijven, ad summam senectutem, Cic., annum, Cic., triginta annis, Cic., vitam tutiorem, Cic.; passief, tertia vivitur aetas, men leeft in, Ov., comperit eum vivere posse, in het leven blijven, Cic.

Bijzondere uitdrukkingen: vivere de lucro, zijn leven aan de genade van een ander te danken hebben, de lucro tibi vivere me scito, Liv.; si vivo, als ik in leven blijf (als dreigement), Pl., Ter.; ita vivam, zo waar ik leef, Cic., Sen., ne vivam, ik mag sterven, als enz., Cic. | overdr., leven (van planten en bomen), vivit vitis, Cic.; leven = branden (van vuur), cinis vivet, Ov., bene vivitis ignes, Ov.

b. praegn., leven = goed of vergenoegd leven, het leven genieten, vivamus, mea Lesbia, Cat., quando vivemus? tijd -, rust hebben, Cic.; vand. vive, als afscheid = vaarwel!, vive valeque, Hor., vivite silvae, Verg. | leven, voortduren, niet ondergaan, vivunt scripta, Ov., eius mihi vivit auctoritas, Cic., vivit vulnus, Verg.

II. meton., (van iets) leven, zich voeden, piscibus, carne, Caes., rapto, Liv., of ex rapto, Ov., ut sit, qui vivat, dat hij iets heeft, om van te leven, Ter.; (op de een of andere wijze) leven, zijn leven doorbrengen, vivo miserrimus, Cic., sic vivitur, zo leef ik, Cic., in litteris, in tenui pecunia, in paupertate, Cic., bene, goed leven (zich goed kunnen redden), Hor., e natura, Cic., naturae convenienter, Cic., luxuriose, Nep., in diem (zie in, II, b), Cic., alci soli, alleen voor iemd, Ter., zo ook sibi, Ter. | (ergens) leven, zich bevinden, ophouden, vixit Syracusis, Nep., in Thracia, Nep.; met iemd leven, omgaan, omgang hebben, samenzijn, cum alqo, Cic., cum alqo valde familiariter, Cic.; spreekw., secum vivere, zich met zichzelf bezighouden, Cic.

Gesyncopeerd: vixet = vixisset, Verg.

< >