1. ĕris, n. eig., de afgeschoren, nog aaneenhangende wol van schapen, de pels, verder = ruwe, onbewerkte wol in ’t alg., vellera lanae, Hor., vellera trahere digitis (spinnen), Ov. | meton., het gehele schaapsvel, schapevacht, vlies (hetzij aan het dier, hetzij afgetrokken); poët. overdr. = vel, dierenhuid in ’t alg.
2. ĕris, n. overdr., het op wol gelijkende, vellera depectant tenuia Seres, boomzijde, Verg., lanae vellera per caelum ferri, schapenwolkjes, Verg.