vexi, vectum (3);
1. act., voeren, dragen, rijden, brengen, en wel: dragen, brengen, van mensen, b.v. parentes suos, Sen., reticulum panis umero, Hor., militi . . . frumentum, toevoeren (van ruiters), Liv.: van dieren, b.v. Europam (van een stier), Cic., dominum (van het paard), Hor. | te water, nauta qui ittos vexerat, Ter., quos vehit unda, Verg. | per as, te paard enz., currum, de wagen trekken, Curt., zo ook triumphantem (Camillum) alvi vexere equi, Liv., ipsum convivasque currus vehebat, Curt. | in een draagstoel, cum in lecticula veheretur, Eutr. | op andere wijze, formica vehit ore cibum, Ov., dum caelum stellas, dum vehet amnis aquas, met zich zal voeren, Ov., quod fugiens hora vexit, aangevoerd, gebracht heeft, Hor.
2. pass. vehi, mediaal, varen, rijden enz., curru vehi Cic., in niveis equis, op een met witte paarden bespannen triumfwagen, Ov., in navi, Cic., per aequora, Verg., per urbem, Cic., vehi post se, rijden, Liv., in equo, Cic. [ zich ergens heen begeven, voortgaan, zich bewegen, sex motĭbus vehitur, Cic., van bijen. trans aetfiera, vliegen, Verg.
Hierbij ook part. praes. en gerundium, vehens quadrigis, Cic., ius lecticā per urbem vehendi, Suet.