Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Tĕnĕo

betekenis & definitie

tĕnŭi, tentum (2); trans, en intr., houden, (in de hand, in de mond enz.) hebben

I. in ’t alg.
a. eig., pyxidem in manu, Cic., alqm manu (aan de hand), Sall., radicem ore (in de mond), Cic., fig., gubernacula rei publicae, Cic., res oculis et manibus tenetur, is zichtbaar en tastbaar, Cic., rem manu tenere, als in de hand hebben, zeker weten, Cic. | overdr., begrijpen, weten, verstaan, quae et saepe audistis et tenetis animis, Cic., quibus rebus capiatur Caesar, tenes, Cic., m. acc. c. inf., Lucr.
b. meton., aankomen in enz., bereiken, ergens aanlanden, regionem, Liv., portum, Ov., Vulcani insulam (van schepen), Liv.; overdr., per cursum rectum regnum, Cic., teneri res aliter non potest, Cic. | ergens heen houden, - richten, oculos in se, Ov., of sub astra, Verg., overdr., attentos animos ad alqd, nauwkeurig acht geven op enz., Cic.; in ’t bijz., (een weg) volgen, iter alqo, Verg., intr. = sturen, zeilen naar, Diam, Ov., ad Mendin, Liv.

II. met het begrip van bezit = in zijn bezit hebben, bezitten, multa hereditatibus, Cic., sedem patris, Liv., tuta tenere, in veiligheid zijn, Verg., vand. teneo te, ik heb u weer (van het weerzien van een bemind persoon), Ter., Ov.; (van militairen) bezitten, bezet houden, locum praesidiis, portum, Caes., ook aciem primam, Caes. | overdr., (als heerser enz.) bezitten, beheersen, het bevel voeren over, commanderen, imperium, summam imperii, Caes., terras, Hor., vand. qui tenent (sc. rem publicam), de machthebbers in de staat, Cic.

III. met het begrip van vastheid = vasthouden, ut quo maior se vis aquae incitavisset, hoc artius illigata tenerentur, Caes.; (van militairen) verdedigen, behouden, suum locum, tumulum, Caes. | overdr., vast-, be-, onthouden, verba, Verg., memoriam alcs, Cic., memoriā tenere, zich herinneren, m. acc. c. inf., Cic.; betrappen, iemds. schuld bewijzen, teneo te, daar heb ik u, Cic., vooral in het pass., teneri in manifesto peccato, Cic., en c. gen., teneri repetundarum, Tac.; (van gemoedsaandoeningen) bezielen, vervullen, zich meester maken van (inz. van de liefde), spes me tenet, Cic., magno teneri desiderio virium, Cic.; (iemds. zinnen) boeien, vermaken, varias mentes carmine, Verg., pueri ludis tenentur, Cic., oculi picturā tenentur, Cic.; binden, verplichten, leges eum tenent, Cic., lege, foedere, promisso teneri, Cic., Liv., in het pass. ook = (door een straf) getroffen worden; houden, handhaven, auctoritatem, Cic., causam apud centumviros, een proces winnen, Cic., vand. = gelijk krijgen, doorzetten, absol., Cic., m. ut of ne etc., Liv.; (aan een bewering) vasthouden, illud artē tenent, Cic.

IV. met het begrip van duurzaamheid, rust = vasthouden, houden, bewaren

a. in ’t alg., terra tenetur nutu suo, wordt door haar zwaartekracht in evenwicht gehouden, Cic.; overdr., tribus rebus vita animantium tenetur, Cic., alqm in officio, Caes., alqm in servitute, Caes.
b. in ’t bijz., trans. = houden, niet afwijken van, cursum, de richting houden, op de rechte baan blijven (ook overdr.), absol., inter utrumque tene, houd u, Ov.; overdr., (aan iets) vasthouden, (het) houden, in acht nemen, trouw blijven, ordinem, Cic., silentium, Liv., fidem, Cic., propositum, Caes. | intr., voortduren, standhouden, blijven, imber per totam noctem tenuit, Liv., fama tenet m. acc. c. inf., Liv.
V. met begrip van een gestuite beweging
a. tegen-, vasthouden, manus ab alqo, afhouden, Ov.; (van levende wezens) ergens (opgesloten) houden, pecus, Verg., alqm of se domi, Liv., Nep., se castris, Caes., se procul, Liv., ook se quietum, Liv. | overdr., in toom houden, inhouden, bedwingen, matigen, lacrimas, risum, iracundiam, Cic., se ab accusando, zich onthouden van, Cic., se non tenere of se tenere non posse, quin etc., teneri non posse, quin etc., niet kunnen nalaten te enz., Cic.; voor zich houden, verzwijgen, alqd, Cic.
b. ophouden, vento teneri, Caes., Corcyrae teneri, Cic. | overdr., non teneo te pluribus, wil u niet lang ophouden (met woorden), Cic.

VI. met het begrip van inhoud = omvatten, in zich sluiten, haec populos, haec magnos formula reges tenet, Hor.; in het pass., teneri alqa re, in iets vervat zijn, - mee begrepen zijn, tot iets behoren, uit of in iets bestaan, ut homines deorum agnatione teneantur, Cic., si Asia hoc imperio non teneretur, Cic., causae, quae familiaritate tenentur, Cic.

< >