1. eig., glanzend, schitterend, blinkend, blank, candor, Cic.
2. overdr., helder, duidelijk vox, Cic.; goed klinkend, verba, Ov.; schitterend = fris en levendig, brillant, oratio (stijl), Cic.; prachtig, heerlijk, aanzienlijk, civitas, Nep., homo, prachtlievend, Nep.; schitterend, aanzienlijk, edel, homo, Cic., eques, Cic.
