is, f.
1. eig. en fig., het zaaien, facere sementem, Liv. (ook fig., b.v. malorum, Cic.), sementes maximas facere, zeer veel akkers bewerken, Caes., ut senmentem feceris, ita metes (spreekw.), wat men zaait, zal men oogsten, Caes.
2. (poët.) meton., het jonge graan.