afgezonderd, afzonderlijk, gescheiden,
1. adi., arva, Verg., imperium, Liv., susurri divisi secretā aure, nl. doordat ieder het apart van zijn buurman hoorde, Hor.; in 't bijz., afgezonderd, afgelegen, eenzaam, colles, Tac., loca, eenzaamheid, Hor. I (iets) ontberend, (van iets) beroofd, alqd re en alcs rei, Lucr.; geheim, artes, toverkunsten, Ov., tu secreta (heimelijk) pyram erige, Verg.
2. n. subst., afzondering, eenzaamheid (abstr. en concr.), afgelegen -, eenzame plaats, longum, Ov., secreta Sibyllae, Verg., secretum petit, Phaedr., abducere alqm in secretum, ter zijde voeren, Liv., secretiora Germaniae, de afgelegen stroken, Tac.; vand. secreto (abl.), zonder getuigen, onder vier ogen, Caes., Cic., secreto in occulto, zonder getuigen op een verborgen plaats, Caes., zo ook in secreto, Liv. | heimelijkheid, geheim, plur. = geheime gedachten, - werkzaamheid, - papieren, - geschriften, Suet.