clūsi, clūsum (3);
1. af-, opsluiten, vand. secludi, zich verbergen, Prop., antro reclusa, in de spelonk verborgen, Verg.; fig., inclusum supplicium atque a conspectu parentium . . . seclusum, de foltering der opsluiting en afsluiting van enz., Cic.
2. in 't alg. = afsluiten, -zonderen, -snijden, scheiden, aquula seclusa (afgedamd), Cic., nemus seclusum, van andere afgezonderd, Verg., munitione dumen a monde, Caes.; poët. overdr., curas, verbannen, Verg.
