ōris, m.
1. smaak (van iets); fig., fijne toon (der rede); meton., lekkernij, delicatesse, gallae admiscere saporem, Verg., en plur. sapores, reukwerken, geurige kruiden, Verg.
2. smaak (van iemd); fig., smaak, beschaafde toon, sine sapore, stompzinnig, Cic.