Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Sānus

betekenis & definitie

1. eig., gezond, alqm sanum iacere, Cic.

2. overdr., gezond = onbedorven, res publica, Cic.; = verstandig, wijs, mens, Cic., sensus, Cic., male sanus, niet recht bij zijn verstand, Cic., mentis bene sanae, een man met een gezond oordeel, Hor.; (van rede en redenaar) nuchter, bezonnen.

< >