Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Rĕgĭo

betekenis & definitie

ōnis, f.

1. richting, lijn, linie, recta regione, Liv., regione occidentis, westwaarts, Liv., portae regione platearum patentes, naar de kant van de straten, Liv., recta fluminis Danuvii regione, parallel m. d. Donau, Caes.; in ’t bijz., e regione, adv. = in een rechte lijn, recht, Cic., ook = aan de tegenovergestelde kant, recht tegenover, c. gen., e regione solis, Cic, c. dat., e regione castris castra ponere, Caes., absol., acie e regione instructa, Nep.
2. overdr., gezichtslijn, grenslijn, grens (gewl. plur.); in ’t bijz. = de door de augur in de verbeelding aan de hemel getrokken gezichtslijn, per Lituum regionum facta descriptio, Cic., ook = hemel-, wereldstreek, b.v. aquilonaris, australis, Cic., vespertina, Hor. | streek, gebied, pestilens, Cic., regiones inhabitabiles, Cic., lig. = sfeer, gebied, bereik, definita, Cic.; in ’t bijz. = landstreek, landschap, ook = district (in en om Rome).

< >