Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Quisquĕ

betekenis & definitie

quidquĕ en a d i. quodquĕ

1. wie (wat) het ook zij, ieder, meestal achter het pron. sui, sibi, se, suus. | bij de c o m p., quo quisque est sollertior etc., iemand of men, Cic. | bij de s u p., doctissimus quisque, elke geleerde, juist de geleerdste mannen, Cic.; bij ranggetallen, tertio quoque verbo, telkens bij het derde woord, om het derde (andere) woord, Cic., quinto quoque anno, telkens in het vijfde jaar, om de vijf (vier) jaar, Cic.; inz. primus quisque, = de allereerste, de eerste de beste, b.v. primo quoque tempore, zo spoedig mogelijk, hoe eerder hoe liever, Cic., diem primam quamque dicere, Liv., ook = telkens de eerste, die zich aanbiedt = de een na de ander, primum igitur quidque considera, quale sit, Cic.
2. = quicumque, wie (wat) maar, alwie, alwat, Com.

Quisque ook fem., Com.

< >