Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Quĭesco

betekenis & definitie

ēvi, ētum (3);

1. in ’t alg., rusten, uitrusten; overdr., van zaken, b.v. ager, qui multos annos quievit, braak heeft gelegen, Cic.
2. in ’t bijz., slapen; poët. van doden en hun gebeente = (in het graf) rusten. | (bij de voordracht) rusten, pauseren. | rustig zijn, zich rustig houden, vand., zwijgen; (in de staat) = rustig -, werkeloos toezien, of = rust -, vrede houden, of = zich uit het staatkundige leven terugtrekken, ambteloos gaan leven, of = neutraal blijven; overdr., van zaken = rusten, rustig -, stil zijn of - blijven, alta quierunt aequora, Verg. | rust hebben, tot rust komen, ongestoord -, ongemoeid blijven, a suppliciis, Liv., nec umquam Syracusas quieturas, donec etc., Liv. | rusten = van iets aflaten, iets laten voor hetgeen het is; overdr., ophouden, niet van kracht zijn, nimia ista potentia in hoc solo genere quiescit, Cic.

< >