ūs, m.
1. in ’t alg., het verdienen, - winnen, verdienste, winst, vand. ook = kostwinning, bedrijf enz., qu. alcs, Cic., qu. pecuniae (g e n. o b i.), Caes., emendi aut vendendi qu. et lucrum, Cic., qu. forensis, op het forum, Cic., maximos quaestus praedasque facere, Cic., furtis quaestum facere, op bedriegelijke wijze zijn beroep uitoefenen, Cic., nullum in eo facio quaestum (daarbij win ik niets), quod (dat enz.), Cic., quaestui habere alqd of alqm, als bron van inkomsten gebruiken, voordeel trekken van enz., Cic., Caes., alqd (een som) in quaestu (op interest uitgezet) relinquere, Cic.
2. in ’t bijz., kostwinning, bedrijf (van een publieke vrouw), quaestum (corpore) facere, Liv.