Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Quaero

betekenis & definitie

quaesīvi, quaesītum (3);

I.
a. eig., zoeken, opzoeken, alqm, Caes., portum, Caes., escam in sterquilinio, Phaedr., alqm ad necem, Cic.
b. overdr., zoeken = trachten te krijgen, - zich te verschaffen, (naar iets) omzien, streven, of = zich verschaffen, verwerven, verkrijgen, pecuniam, van de lener, Nep., opus, werk, Cic., Liv., alci venenum, iemd trachten te vergiftigen, Cic., remedium sibi ad alqd, Cic., locum (gelegenheid) iniuriae, Liv., Curt., tempus atque occasionem fraudis ac doli, Caes., alci of sibi honores, Cic., Liv., adversus alqm militem, Tac.; trachten te bewerken, - te verwekken, of = bewerken, verwekken, fugam, Cic., alci salutem, Ter., ignominiam, Liv., invidiam in alqm, Cic.; verlangen naar, begeren, Caesarem, Hor., pocula aurea, Hor., solatia, Curt.; zinnen op, denken over, consilium, Ter., consilia belli, Hirt., m. afh. vraag, quibusnam rebus etc., Cic.; zich beijveren om enz., of = begeren, wensen te enz., mori honeste, Iust. | bespreken, beraadslagen over, onderzoeken, tempus profectionis, Caes., rationem, Caes., sententiam, Cic. | trachten te vernemen, vragen, inlichting inwinnen, navorsen, verum, Cic., alqm a ianua, aan de deur naar iemd vragen, Cic., alqd ab, ex of de alqo, gewl. m. afh. vraag, Caes., Cic., quid quaeris? wat vraagt gij nog? = kortom, in één woord, Cic., si quaeris, wanneer gij verder op de vraag ingaat, Cic., inz. = een (wetenschappelijke) vraag doen, de vraag opwerpen, multa ex eo, Cic., si quis quid quaereret, Cic. | op de pijnbank ondervragen, absol., Liv., coniurationem, Liv., de morte alcs, Cic., de alqo (tegen iemd), Curt., de servo in dominum, de slaaf over zijn heer, Cic.

II. praegn., zoeken = (door arbeid) trachten te verwerven, verdienen, victum, Ter., nummos aratro et manu, Cic., absol., sibi opus esse quaesito, iets moeten verdienen, Cic. | vergeefs zoeken, - omzien naar, missen, Siciliam in Sicilia, Cic., occasionem omissam, Liv., quaerit Boeotia Dircen, Ov. | vorderen, vereisen, nodig maken, eloquentiam, Cic., dictatoriam maiestatem, Liv.

< >