(1);
1. in ’t alg., luid verkondigen, schreeuwen, berichten, verklaren, uitspreken, capta iam castra, Caes., quae gesta sunt, Caes.
2. in ’t bijz., openlijk uitroepen, afkondigen, aankondigen, en wel: in openbare vergaderingen, in de legerplaats enz., van de praeco of van voorzitters, van de bevelhebber, die iets door de praeco laat uitroepen, bij gymnastische spelen, victorum nomina magnā voce, Cic.; in de comitiën enz., leges, Cic., gekozen magistraten, pr. alqm praetorem (als praetor), Liv., te illo honore affici, Cic.; een bevel enz. in de legerplaats, iter, Liv., proelium in posterum diem, Liv., pr. ut of ne etc., Caes., m. a c c. c. i n f., Caes.; (aan het volk in de comitiën enz., aan de soldaten iets) beloven, nummos in tribus, Cic., militibus certa praemia, Liv.; (van de consul in de senaat) formuleren, resumeren, sententiam alcs (om er vervolgens over te laten stemmen), Cic. | (van rechter, scheidsrechter enz.) uitspreken, formuleren, en = uitspraak doen, vonnis vellen, beslissen, ita, Cic., m. a c c. c. i n f., Cic., uxorem ingenuam et civem Romanam recuperatorio iudicio, verklaren voor enz., Suet.; (bij verkoop de gebreken, servituten enz. van het verkochte) aanduiden, -wijzen, in vendendo rem eam, Cic. | uitspreken, voordragen, voorlezen, multa memoriter, Cic., poëmata Graece et Latine sic, ut etc., Nep.