1. ongewijd, onheilig, onrein, profaan, locus, Cic., animalia, Tac.; subst., profanum, i, n., Tac., en profana, ōrum, n., Hor., Curt., het ongewijde, onheilige (tegenover sacrum, sacra). | (poët.) overdr., goddeloos, slecht; schandelijk, mens, verba, Ov., Phorbas, Ov.
2. in ’t bijz., (in een godsdienst) niet ingewijd, oningewijd, ongewijd, subst. = een oningewijde; overdr., in de dienst der Muzen niet ingewijd, vulgus, Hor.
